
Jurisprudentie
ZJ0169
Datum uitspraak2001-07-11
Datum gepubliceerd2002-06-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00215
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-06-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 01/00215
Statusgepubliceerd
Uitspraak
WAHV 01/00215
11 juli 2001
CJIB 20241575
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter te Alkmaar
van 28 september 2000
betreffende
[naam BV] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [plaatsnaam].
1. De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft - nadat de Hoge Raad de zaak had teruggewezen - het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar niet-ontvankelijk verklaard. De kantonrechter is – gelet hierop – niet toegekomen aan een beoordeling van het verzoek van de betrokkene om een proceskostenveroordeling. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het procesverloop
De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij het beroepschrift is verzocht om een proceskostenveroordeling.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
3. Beoordeling
3.1. De kantonrechter heeft, uitgaande van zijn – in hoger beroep niet bestreden – vaststelling dat de betrokkene niet binnen de in art. 11, derde lid, WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie, het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard.
3.2. De betrokkene voert in zijn beroepschrift – zakelijk weergegeven – aan, dat deze beslissing van de kantonrechter niet in stand kan blijven nu – voor zover hier van belang – het eisen van een zekerheidstelling voorafgaand aan het beroep bij de kantonrechter in strijd is met art. 6 EVRM en met name in strijd is met de in dat artikel gewaarborgde onschuldpresumptie.
3.3. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.4. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 november 1993 (NJ 1994, 198) geoordeeld, dat de verplichting tot het op straffe van niet-ontvankelijkheid van het beroep stellen van zekerheid niet in strijd is met het in art. 6, tweede lid, EVRM vervatte vermoeden van onschuld. Hij overwoog daartoe, dat de verplichting tot zekerheidstelling niet vooruit loopt op de door de rechter te beantwoorden vraag of een betrokkene een gedraging in de zin van de WAHV heeft verricht en dat deze verplichting tot zekerheidstelling evenmin de verdedigingsmogelijkheden beperkt waarover een betrokkene kan beschikken.
3.5. Uit hetgeen onder 3.4. is overwogen, vloeit voort, dat het verweer van de betrokkene dient te worden verworpen.
3.6. Nu het hof ook overigens niet is gebleken van omstandigheden die nopen tot de conclusie dat de betrokkene redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest tijdig zekerheid te stellen, heeft de kantonrechter terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
3.7. Het voorgaande brengt mee, dat de beslissing van de kantonrechter dient te worden bevestigd.
3.8. Nu de betrokkene in het ongelijk wordt gesteld, zal het hof het – in hoger beroep gedane – verzoek van de betrokkene om een proceskostenveroordeling afwijzen.
4. De beslissing
Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek van de betrokkene om de advocaat-generaal te veroordelen in de proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr Vellinga, in tegenwoordigheid van de heer Jongeling als griffier en uitgesproken ter openbare zitting.